Probleemkinderen bestaan niet. Kinderen die last hebben van problemen wel. Dit eenvoudige maar belangrijke onderscheid vormt een uitgangspunt van cognitieve animatietherapie. Als probleemkinderen niet bestaan en een kind vertoont probleemgedrag, wat is dan wel het probleem? Hoe ziet dat probleem er uit? En hoe kunnen kinderen er een begrenzende relatie mee aangaan? Daarover gaat het volgende werkblad.
Probleemkinderen of kinderen met problemen?
Problematisch gedrag van kinderen vormt een belasting voor de omgeving en voor kinderen zelf. Als probleemgedrag de relatie beheerst, is het gemakkelijk om kinderen te zien als probleemkinderen. We reageren dan eigenlijk niet meer op het kind zelf, maar op het probleem dat zich via het kind manifesteert.
Die vergissing is begrijpelijk, maar zorgt ervoor dat we kinderen zien en behandelen alsof ze het probleem zijn. Daarmee versterken we niet alleen het probleem. We leren kinderen om zichzelf als probleemkinderen te zien. Daardoor wordt hun besef van eigenwaarde aangetast.
Probleemkinderen en een begrenzende relatie
In een begrenzende leren kinderen dat ze het probleem niet zijn. Er is enkel een probleem dat hen soms lastig valt. Kinderen kunnen op verschillende manieren een begrenzende relatie met het probleem ontwikkelen om ervoor te zorgen dat ze minder lastig gevallen worden.
In voorgaande artikelen leerde je al twee manieren kennen waarop kinderen een begrenzende relatie met het probleem kunnen aangaan. Ken je deze manieren nog niet? Lees dan over de twijfelaar en de professor. Een andere manier om een begrenzende relatie is door de houding van toeschouwer aan te nemen. Een voorbeeld:
“Chris is negen jaar. Hij wordt snel boos. Dan slaat en bijt hij andere kinderen. In therapie maakt hij een tekening van het probleem dat hij ‘de boosheid’ noemt.”
Therapeut: “Je vertelde dat je soms andere kinderen slaat. Wat zegt de boosheid dan tegen je?”
Chris: “Ze moeten me niet uitdagen. Sla ze maar.”
Therapeut: “En wat nog meer?”
Chris: “Schoppen.”
Therapeut: “Zijn er nog andere dingen die je van de boosheid moet doen?”
Chris: “Ja, ik mag niks stom doen.”
Therapeut: “Niks stom doen.”
Chris: “Als ik iets fout doe.”
Therapeut: “Wat zegt de boosheid als je iets fout doet?”
Chris: “Je mag niet dom zijn. Je kunt ook niks!”
De therapeut voert de tekening van ‘de boosheid’ samen met tekstballonnen van ‘wat de boosheid zegt’ toe in een animatie. Door de animatie te bekijken, neemt Chris vanzelf de houding van toeschouwer aan. De therapeut richt Chris zijn aandacht op hoe het voelt als ‘de boosheid’ opkomt zonder dat Chris daarop hoeft te reageren.
Therapeut: (kijken naar het eerste plaatje van de animatie) “De boosheid zegt ‘ze moeten me niet uitdagen. Sla ze maar’. Als je nu naar de boosheid kijkt die dat tegen jou zegt, wat voel je dan?”
Chris: “Boos.”
Therapeut: “Waar voel je dat in je lijf?”
Chris :“Hier” (wijst naar keel en buik)
Therapeut: “Je voelt het in je keel en in je buik. Blijf maar even naar de boosheid kijken en let op dat gevoel in je keel en je buik…”
Therapeut: (na een minuut) “Is het gevoel in je keel en buik nog hetzelfde of is het anders?”
Chris: “Anders.”
Therapeut: “Erger of minder erg?”
Chris: “Minder erg.”
Therapeut: “Als je rustig blijft kijken naar dat boze gevoel in je keel en buik, wordt het minder erg. Klopt dat of is het anders?”
Chris: (knikt)
Therapeut: “Wat heb je dat goed verteld Chris. Dus als je de boosheid voelt en je blijft rustig kijken, wordt het vanzelf minder. Laten we naar het volgende plaatje kijken. De boosheid zegt ‘Je mag niet dom zijn. Je kunt ook niks’. Wat voel je als de boosheid dat zegt?”
Door de boosheid vanuit een beschouwende houding te ervaren, leert Chris om niet direct te reageren en ervaart hij dat negatieve sensaties weer verdwijnen. Er op slaan is een manier om negatieve sensaties te vermijden. Chris ervaart daarnaast vanuit zijn beschouwende houding ook dat hij het probleem niet is en dat hij niet automatisch hoeft in te gaan op impulsen.
Problematische gedachten bekijken als een film die aan je voorbij trekt wordt binnen EMDR succesvol toegepast. Ook binnen MBCT neemt de cliënt een beschouwende houding aan om ervaring niet langer te vermijden. De aandacht wordt gericht op de ervaring en niet zozeer op de inhoud van gedachten. De beschouwende houding in cognitieve animatietherapie maakt gebruik van vergelijkbare principes, maar zet daarbij animatie in als concreet middel waardoor kinderen gemakkelijker de aandacht kunnen richten.
Wil je wekelijks werkbladen ontvangen? Wordt nu lid van onze groep Cognitieve Animatietherapie in Linkedin!
Of volg ons op facebook en pinterest.
Ben het helemaal eens met schrijver. Cognitieve animatietherapie is een geweldige aanvulling op de manieren van therapie bedrijven bij kinderen, en ook bij volwassenen heeft het goede resultaten.
Mooi hoe we een probleem kunnen bekijken en het daardoor anders gezien en omgebogen kan worden. De werkbladen ervaar ik als heel fijn werkmateriaal voor het werken met kinderen in mijn praktijk.