Een cognitief model

Om te komen tot een cognitief model van problemen, moeten we eerst de juiste vragen stellen:

“Waarom dringen traumatische herinneringen zich vaker aan mensen op dan andere herinneringen?”

“Waarom piekeren mensen die aan depressie lijden soms non-stop, terwijl positieve gedachten nauwelijks in hen opkomen?”

“Kortom: Over welke eigenschappen beschikken cognities die onderdeel zijn van het probleem waardoor ze beter in staat zijn de aandacht op te eisen dan andere (niet-problematische) cognities?”

Cognitieve variatie
groenbar
Cognitieve variatie verklaart dat niet alle cognities gelijk zijn. Er is variatie. Sommige cognities bezitten eigenschappen waarmee ze gemakkelijker de (beperkte) aandacht van mensen opeisen dan andere cognities. Deze aandacht eisende cognities vormen vaak een onderdeel van problemen. Cognitieve animatietherapie richt zich op het veranderen van de eigenschappen van zowel individuele cognities als van het gehele probleem, waardoor hun activiteit of negatieve invloed afneemt.

Evolutionaire functietheorie
groenbar
De evolutionaire functietheorie voegt een andere dimensie toe aan de psychotherapie. Uitgangspunt is daarbij dat achter alle gedachten, emoties en gedrag een ‘goede bedoeling’ schuilgaat die wordt ingegeven door evolutionaire processen. De theorie leidt tot nieuwe interventies en biedt een betere verklaring voor de werkzaamheid van bestaande interventies. Met behulp van de evolutionaire functietheorie kan de therapeut meer aandacht schenken aan mogelijke verwaarloosde behoeften die de problematiek in stand houden en nieuw gedrag aanleren dat aansluit bij de behoeften van de cliënt. Daarnaast helpt de evolutionaire functietheorie om het besef van intrinsieke waardigheid van cliënten te versterken en om beter onderscheid te maken tussen henzelf en problematische gedachten die zich aan hen opdringen.

Het SCEGR-model
groenbar
Gebruikmakend van een minimaal aantal variabelen (Stimulus, Cognitie, Emotie, Goede bedoeling, Respons)  integreert het SCEGR-model de voornaamste theorieën, wetmatigheden en modellen uit de belangrijkste therapeutische referentiekaders waaronder:

– Het psychoanalytische referentiekader;
– Het experiëntiële referentiekader;
– Het cognitief gedragstherapeutische referentiekader;
– Het systeemtherapeutische referentiekader;
– Vaktherapie.

Door theoretische integratie biedt het model inzicht in hoe de therapeutische referentiekaders zich tot elkaar verhouden. Hierdoor is het gemakkelijker om te werken vanuit meerdere benaderingen of om sneller van benadering te wisselen. Het model heeft ook duidelijke voordelen voor multidisciplinaire teams. Hoewel het SCEGR-model aansluiting biedt op een aantal nieuwe interventies die specifiek bij cognitieve animatietherapie horen, kan het door therapeuten van alle genoemde referentiekaders gebruikt worden.

Het SCEGR-model integreert de evolutionaire functietheorie met leertheorie. Hierdoor beschrijft het model het proces van klassiek en operant conditioneren nauwkeuriger dan huidige modellen en biedt het meer inzicht in hoe zij zich tot elkaar verhouden. Tot slot kan het SCEGR-model toegepast worden om individuele cognities in kaart te brengen of om de wijze waarop het probleem als geheel functioneert te onderzoeken.

Geïntegreerde psychotherapie
groenbar
Cognitieve animatietherapie biedt een sterk verklaringsmodel voor problemen en integreert de belangrijkste therapeutische referentiekaders. Hierdoor krijgen therapeuten toegang tot vrijwel alle effectieve interventies en evidence based behandelprotocollen. Daarnaast biedt cognitieve animatietherapie een aantal nieuwe interventies en verwerkingsmogelijkheden waaronder cognitief en emotioneel matchen, identificatie verminderende gesprekstechnieken, beeldrevaluatie en het versterken van het besef van intrinsieke waardigheid.

Een uitgebreide theoretische onderbouwing en praktijkvoorbeelden vindt u in het boek ‘cognitieve animatietherapie’.